18

Wat hij ook deed, Van Liesheuk kreeg de klas niet stil. Uiteindelijk noteerde hij een paar ingewikkelde kwadratische vergelijkingen op het bord en dreigde: ‘En nu aan de slag, anders word ik een erg vervelende mentor.’ Maar ook dat hielp niet. Er leek samen met de leerlingen een virus te zijn binnengeslopen waardoor iedereen onophoudelijk zat te draaien, kletsen en klieren.

Mounir schoot met een primitieve katapult stukjes metaal naar onbeschermde nekken.

Kathy weigerde haar petje af te doen, omdat het sinds vanmorgen ‘bij haar geloof hoorde’, en islamitische meisjes mochten toch ook een ‘tafelkleed’ om hun hoofd wikkelen?

Discussie, gelach, geschreeuw.

Stanley, die nu een week vooraan zat, bood Van Liesheuk een pepermuntje aan, met het dringende verzoek om het ‘alstublieft’ op te eten, en of meneer in het vervolg ‘alstublieft’ wilde opletten hoeveel bolletjes knoflook hij in zijn eten deed. Met ingehouden woede stuurde Van Liesheuk hem naar de rector.

Donna hoorde en zag het allemaal, maar registreerde het niet echt. Het was alsof ze zich in het windstille oog van een wervelstorm bevond. Ze was bij haar problemen. En de oplossingen daarvoor. Straks Stef. Maar eerst Lambert. Ze had een besluit genomen. Afgelopen nacht, na uren van gepieker, was het aanbod van de rector haar weer te binnen geschoten en ze had zich eraan vastgeklampt als een drenkeling aan een stuk wrakhout: ‘Als er iets is, als je ergens mee zit, het geeft niet wat...’ Normaal gesproken zou ze het nooit doen, maar de nieuwe rector was iemand die op een of andere manier haar vertrouwen had gewekt. Al zou hij haar alleen maar aanhoren, dan zou ze misschien het gevoel krijgen dat ze er niet helemaal alleen voor stond.

Toen Stanley de deur opendeed om te vertrekken, stapte Jesper de klas binnen. In het voorbijgaan sloeg Stanley naar hem.

‘Zwart slaat wit,’ riep Mounir. ‘Meneer Van Liesheuk is aan het schaken.’ Gelach.

Jesper was er de eerste twee lesuren niet geweest. Hij zag er vreselijk uit, constateerde Donna. Krijtwit.

Hij gaf Van Liesheuk zijn te-laat-briefje en slenterde naar zijn tafeltje. Toen hij Donna voorbijliep, perste hij er met tegenzin een lachje uit.

Donna draaide zich half om en volgde hem met haar blik. Jesper nam niet de moeite om zijn wiskundeboek te pakken. Hij liet zich op de stoel vallen, zijn tas op de grond. Zijn hoofd op het tafelblad.

==

Toen Donna voor de deur van de rectorskamer stond en haar hand ophief om te kloppen, sloeg de twijfel weer toe. Was dit de manier? Ze liet de aarzeling enkele seconden voortduren en bande die toen uit haar gedachten. Ze klopte aan.

Ze hoorde een gedempt ‘Ja?’, deed de deur open en stapte naar binnen.

‘Dag Donna... Vertel me nou niet dat je weer iets vervelends over meneer Van Delft hebt gedacht,’ zei de rector met vriendelijke spot.

Donna lachte flauwtjes. ‘Nee... ik kom voor iets anders.’

Zijn wenkbrauwen gingen een miniem stukje omhoog, terwijl hij gebaarde naar de stoel tegenover hem aan het bureau. ‘Ga zitten.’

Donna deed het. Ze keek hem aan.

‘Zeg het eens.’

Donna sloeg haar blik neer, naar haar friemelende vingers. ‘De nieuwe vriend van mijn moeder...’ begon ze zacht. Ze keek de rector weer aan. ‘Ik geloof dat ik met een probleem zit.’

==

‘Ik weet eigenlijk niet wat ik van u verwacht,’ zei Donna toen ze klaar was met haar verhaal.

Ze veegde haar tranen weg met het papieren zakdoekje dat de rector haar gegeven had. Ze had nog nooit zoveel gehuild als de laatste week, maar dat was het minste waar ze zich druk over kon maken.

‘Nog één vraag,’ zei de rector. ‘Heeft Lambert wel eens iets gezegd over jouw vader? Dat hij weet wie hij is?’

‘Geen idee,’ zei Donna. ‘Ik weet niet wat Karina.... mijn moeder hem over mijn vader heeft verteld.’

Een paar seconden staarde de rector haar zwijgend aan. Toen stond hij op, stak zijn handen in zijn broekzakken en liep met trage passen naar het raam, waar het daglicht gedempt door de vitrage naar binnen viel. Daar bleef hij een poosje staan, zonder iets te zeggen. ‘Ik ga je helpen,’ zei hij ten slotte.

‘Hoe?’ vroeg Donna.

Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. ‘Laat dat maar aan mij over.’

==

Met bonzend hart was ze de kantine binnengelopen, maar aan de vaste tafel van de Sweet Black Angels trof ze alleen Jesper aan.

Hij zat met gestrekte benen op twee stoelen, een elleboog op tafel. Met zijn vuist ondersteunde hij zijn hoofd. Zijn ogen waren dicht.

‘Wat heb jij gisteravond in vredesnaam gedaan?’ vroeg ze, terwijl ze een stoel bijtrok.

Jesper deed zijn ogen een stukje open en bewoog zijn hoofd zwijgend heen en weer, zonder het los te maken van zijn vuist. ‘Laat maar,’ zei hij. Zijn stem klonk krakerig.

‘Rebel Rock?’ vroeg Donna.

‘Ja.’

Donna was er niet heen gegaan, ze had er geen zin in gehad. Dat was een goede beslissing geweest, naar Jespers toestand te oordelen. ‘Was het... leuk?’

Jesper deed zijn ogen nu helemaal open. Ze waren bloeddoorlopen. Hij antwoordde met een wrang lachje.

‘Waar zijn de anderen?’

Jesper haalde zijn benen van de stoel en ging rechtop zitten. ‘Geen idee. Thuis, gok ik. Ziek. Naar de klote.’

‘Wat hebben jullie dan uitgevoerd?’

Jesper keek haar zwijgend aan. Te lang.

‘Drugs,’ zei Donna zacht.

Jesper zei niets.

‘Lul,’ zei Donna. Ze stond op en liep weg.

==

Het was verboden tijdens de pauzes in de trappenhuizen of op de gangen te zijn, maar onderweg naar de eerste verdieping kwam ze geen leraar tegen.

Jesper, Stef, de Angels – ze konden allemaal naar de hel lopen die zo vaak werd bezongen in hun favoriete nummers.

Ze duwde de klapdeuren open en liep de gang in. Halverwege stond een groepje leerlingen samengedromd. Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat een huilend meisje het middelpunt vormde. Met haar handen voor haar gezicht stootte ze luid snikkend woorden uit. Nieuwsgierig hield Donna haar pas in en keek over de schouder van de jongen voor haar.

‘Je moet naar hem toe gaan, Nancy.’ Een vijfdeklasser met donker lang haar stond met haar arm om de schouders van het snikkende meisje geslagen. ‘Wat doe je hier nog?’

Toen het meisje knikkend haar handen liet zakken, voelde Donna een scherpe tinteling door haar maag trekken. Het meisje was Nancy Buffon, de vriendin van...

‘Is er iets met Frank Lieftinck?’ hoorde ze zichzelf hardop vragen.

De jongen voor haar draaide zich naar haar toe. Ze wist niet hoe hij heette, maar ze herkende hem; hij zat bij Stef in de klas. Aan de blik in zijn ogen zag Donna dat de jongen haar ook herkende. Hij nam haar een seconde of wat zwijgend op, alsof hij zich afvroeg of hij wel antwoord wilde geven op haar vraag. ‘Frank ligt in het ziekenhuis,’ zei hij uiteindelijk. ‘Hij ligt in coma.’ Zijn lippen vertrokken tot een misprijzende halvemaan. ‘Lang leve de Sweet Black Angels, meid,’ voegde hij er sarcastisch aan toe.

19

Jesper kon zich gewoon niet voorstellen dat Frank nooit meer wakker zou worden. Maar die mogelijkheid was er, volgens de artsen. Daar lag Frank. Roerloos. Naast het hoofdeinde van zijn bed, aan een verrijdbare standaard, hingen apparaten die met verlichte getallen en lijnen aangaven wat er in zijn lichaam gebeurde. Hij werd kunstmatig beademd en zijn rechterarm was verbonden met een infuus.

Als je dat ziekenhuisspul wegdacht, lag hij gewoon te slapen, dacht Jesper. Zo direct zouden zijn ogen opengaan, zou Frank dat buisje uit zijn mond trekken, rondkijken en zeggen: ‘Wat is hier in godsnaam aan de hand, Smit?’ Hij kon erop wachten, zo direct ging het gebeuren. Móést het gebeuren.

‘In de brugklas was ik verliefd op Frank, had ik je dat al eens verteld?’ zei Donna.

Jesper keek haar aan en schudde zijn hoofd. Ze had tranen in haar ogen. Zo’n tien minuten stonden ze hier, zonder iets te zeggen. Maar nu begon Donna dus te huilen. Jesper wendde zijn ogen af om haar tranen niet te hoeven zien. Drie dagen was hij erin geslaagd zijn paniek binnen te houden, maar in deze ziekenhuiskamer bleek hij machteloos tegen de harde hand die in zijn hart kneep.

Hij had Stef moeten tegenhouden. Of anders Frank moeten waarschuwen voordat hij dat flesje aan zijn mond zette. Ze waren gek geweest, knettergek. En nu stond hij hier en lag Frank daar. Levenloos, zo goed als dood.

Als hij zou moeten ruilen met Frank om dit ongedaan te maken, zou hij het nu meteen doen. Jesper staarde naar het bed en het schuldgevoel vulde zijn hart, verstikte het. Hij hapte naar adem. Er ontsnapte een geluid aan zijn keel dat hij niet kende. Met een uiterste inspanning wist hij te voorkomen dat hij in huilen zou uitbarsten. Voor hem geen tranen waarmee hij de druk op zijn borst kon verlichten. Hij zou ze binnenhouden, net zo lang tot Frank wakker werd.

‘Jes...’ Donna veegde haar tranen weg, waarna ze haar hand op Jespers rug legde en haar slaap tegen zijn schouder vlijde. Zo bleven ze een poosje staan kijken naar Frank, zonder iets te zeggen.

Achter hen naderden voetstappen. Voordat Jesper zich had kunnen omdraaien, hoorde hij de stem van Stef: ‘Ha, baby.’

Hij dook op aan Donna’s andere zijde, sloeg een arm om haar middel en gaf haar een vluchtige kus op haar mond.

‘Hai,’ zei Donna zacht. Maar ze bewoog zich niet; ze hield haar hand en hoofd waar ze waren: bij Jesper.

Stef keek naar Frank. ‘Hij komt erbovenop, geloof me,’ zei hij.

Jesper voelde dat Stefs vingers even zijn rug beroerden, als om aan te geven dat zijn woorden speciaal voor hem bedoeld waren. Hij vroeg zich af of Stef zelf ook in de gaten had hoe weinig overtuiging er in zijn stem had doorgeklonken.

Nieuwe geluiden. Jesper keek om. Colin en Mark. Zwijgend stelden ze zich naast het bed op.

‘Ik begrijp nog steeds niet hoe Frank zo stom kon zijn om zoveel te drinken dat hij out ging,’ zei Stef, naar het bed starend.

Colin knikte instemmend. Donna snikte haar laatste tranen.

Terwijl zijn woorden in de kamer bleven hangen, zocht Stef achter haar rug Jespers blik en hield die een paar seconden vast. Vervolgens maakte hij zich langzaam los van Donna. ‘Ik ga weer. Ik zie jullie vanavond in de garage.’

==

‘Zaterdag heb ik gecanceld,’ zei Mark. Hij wachtte even. ‘Maar de twee optredens die voor volgende week gepland staan, wat doen we daarmee?’

Stef knikte om te bevestigen dat hij het een goede vraag vond en nam een teug van zijn pilsje. Toen niemand reageerde, trok hij kort zijn schouders op en gaf zelf antwoord: ‘Misschien moeten we gewoon gaan spelen.’

Niemand zei iets.

‘We kunnen Freek Gelling weer vragen,’ verbrak Colin de stilte. Hij lachte zacht.

‘Leeft hij nog?’ vroeg Mark.

‘Ik heb gehoord van wel,’ zei Stef. ‘Niet dat het veel uitmaakt. Leven of dood, voor de Freak is het all the same.’

Colin en Mark grinnikten, maar Donna keek Stef ijzig aan.

Jesper zag hoe Stef geraakt werd door haar blik, alsof ze hem een klap in zijn gezicht had gegeven. Hij wist niet wat er gaande was, maar hij kon zich niet herinneren dat hij haar ooit zo naar Stef had zien kijken.

‘Volgens mij moeten we eerst zoeken naar een andere oplossing,’ zei Stef, terwijl hij Donna aanstaarde.

Enige tijd was het stil. Op de achtergrond klonk ‘Nothing Else Matters’ van Metallica, de orkestuitvoering. Jesper liet zijn ogen langs de gezichten gaan. Hoe vaak hadden ze zo niet gezeten, in dezelfde opstelling? Het was vanavond zoals altijd, maar tegelijkertijd was alles anders.

Franks afwezigheid hing in de garage als een onzichtbare, schadelijke rook waarvan ze bij iedere ademhaling iets naar binnen kregen. Intussen piekerde Mark over de optredens, keek Colin verveeld naar het colablikje in zijn hand en Stef... Hoe was het mogelijk dat hij zo zichzelf bleef na wat er gebeurd was? Na wat hij gedáán had? De kalmte die hij uitstraalde... Jesper vroeg zich af hoe Stef zou reageren als Frank kwam te overlijden.

Door de violen van het orkest heen hoorde Jesper de garagedeur opengaan. Alle hoofden draaiden zich naar het nieuwe geluid.

Het was Franks vader. Hij was een lange, wat slungelige man, met een opvallend smal gezicht. Zijn manier van lopen was dezelfde als die van Frank, viel Jesper op. ‘Dag, jongens,’ zei hij. Hij pakte een stoel en ging zitten.

‘Dag meneer,’ mompelden ze terug.

Franks vader vouwde zijn handen en leunde wat voorover. ‘Ik wou even met jullie praten. Wat dingen helder krijgen.’

Er viel een stilte.

‘Het is echt verschrikkelijk wat er gebeurd is, meneer,’ zei Donna.

De man knikte haar zwijgend toe. Hij zag ongewoon bleek. Alsof hij de afgelopen dagen niet geslapen had. Doffe ogen waaronder een blauw waas schemerde, grove rimpels die zijn voorhoofd doorsneden. Zijn schouders waren ingezakt, alsof hij een onzichtbaar, loodzwaar gewicht met zich meetorste. ‘Voor jullie moet het ook erg zijn,’ zei hij zacht.

Allemaal knikten ze. Stilte.

Jesper probeerde zijn ongemak weg te slikken. Wat wilde Franks vader? Vermoedde hij iets? Volgens Stef was het onmogelijk om ghb de volgende dag in je bloed te vinden, dat had hij gelezen op internet. Hij moest zich gewoon houden aan wat hij met Stef had afgesproken: dat Frank zich out had gezopen. Dat zou hem moeten geruststellen, maar dat deed het niet. Bij de aanblik van Franks aangeslagen vader verplaatste zijn hart zich langzaam naar zijn keel.

‘Jongens, ik weet dat jullie geen heiligen zijn,’ begon de man, ‘dat jullie hier ook wel eens een pilsje drinken...’ – hij wierp een zijdelingse blik op Stef, die zijn flesje tussen zijn gestrekte vingers geklemd hield – ‘... en misschien soms ook wat sterkers.’ Hij staarde even zwijgend voor zich uit en er kwam een uitdrukking op zijn gezicht waaruit je kon opmaken dat hij de zin die hij had uitgesproken als inleiding meer dan genoeg vond. Toen keek hij op en zei: ‘Ik zou graag willen weten wat Frank afgelopen zaterdag gedronken heeft.’ Hij keek hen beurtelings kort aan, om zijn blik tot stilstand te laten komen bij Jesper.

Jesper voelde hoe de spieren in zijn borst zich aanspanden. ‘Bier,’ antwoordde hij, ‘alleen bier.’

‘Alleen bier,’ herhaalde Franks vader nadrukkelijk. De spottende ondertoon in zijn stem was niet te missen. Hij verlegde zijn blik naar Colin. ‘Hoeveel?’

Colin schokschouderde. ‘Geen idee. Meer dan anders, dat wel. Hij was dronken.’

‘Hoe erg?’ De ogen verschoven naar Mark.

‘Tja,’ zei Mark. Zijn adamsappel ging op en neer. ‘Wel erg, maar ook weer niet...’

‘Hij is om halftwaalf thuis geweest om nog een krat bier te halen,’ onderbrak Franks vader hem. ‘Op zijn scooter. Hij was blijkbaar dus nog wel in staat om te rijden.’

Niemand zei iets.

‘En niet lang daarna zijn jullie vertrokken, zo hebben jullie verklaard, en toen is het gebeurd, wat dat “het” dan ook moge zijn.’ Zijn stem klonk opeens anders: harder, scherper. ‘Wat denken jullie: zou Frank het in zijn eentje op een zuipen hebben gezet?’

‘Mogelijk,’ zei Stef. ‘Frank had nogal de pest in dat hij die avond niet op het podium had gestaan. Dus misschien...’

Franks vader knikte heftig. ‘Goed. Maar dan zouden ze dat toch aan zijn bloed hebben moeten kunnen zien? Maar het alcoholpromillage was nu ook weer niet zó absurd hoog.’

Weer viel er een stilte.

Mark keek fronsend naar zijn nagels, Colins mond vertoonde opeens een zenuwtrekje. Donna staarde Franks vader aan met geconcentreerde belangstelling.

Alleen Stefs gezicht bleef volmaakt in de plooi. ‘Frank was... is gewoonlijk niet zo’n drinker, meneer Lieftinck,’ zei hij, ‘dus misschien had hij wel niet zo absurd veel nodig om...’

‘Hij ligt verdomme in coma, Stef Dagelet!’ kapte Franks vader hem met overslaande stem af. Hij schoot van zijn stoel overeind en torende opeens als een reus boven hen uit. ‘Je kunt mij nog meer vertellen, maar niet dat een gezonde jongen van vijftien in coma raakt van een paar biertjes te veel. Of vind jij dat wél normaal? Vertel me eens: hoe vaak heb jij intussen al in coma gelegen?’ Hij wachtte een moment. Hijgde licht. ‘Is er iets gebeurd wat jullie mij niet willen vertellen?’

Voor het eerst verscheen er een rimpeling op Stefs gezicht. ‘Wat bedoelt u?’

‘Gebruiken jullie drugs?’

Niemand antwoordde.

‘Nou?’ De man snoof. Het slungelige was uit zijn houding verdwenen en de dofheid in zijn ogen had plaatsgemaakt voor een vurige woede, die hij zonder waarschuwing op Colin richtte. ‘Zeg op!’

Jespers hart bonkte achter zijn ribben. Verdomme.

‘Ik... ik heb het Frank niet zien dóén, meneer,’ bracht Colin uit.

‘Ik móét weten wat er die avond gebeurd is, begrijpen jullie dat?’ De ziedende blik van de man ging het groepje rond. ‘Volgens de artsen die ik heb gesproken, is het bijna onmogelijk dat Frank in coma is geraakt door de hoeveelheid drank die hij die avond heeft ingenomen. De conclusie is dus dat hij nog iets anders moet hebben gebruikt.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb het er regelmatig met hem over gehad, juist vanwege dit... bandjesgebeuren. In jullie ogen ben ik misschien wel een dinosaurus uit een vervlogen tijdperk, ’ – er verscheen een wrang lachje op zijn gezicht – ‘maar a) ik ben niet gek, en b) ik ben ook jong geweest. Popbandjes en drugs gaan vaak hand in hand. Alleen...’ Hij leek iets te bedaren en zijn stemvolume daalde tot fluisterniveau. ‘Frank verzekerde me altijd dat hij daar niet aan deed. En hoewel ik er bij hem op bleef aandringen om het maar gewoon toe te geven als het wel zo was, gewoon, om erover te kunnen praten, bleef hij ontkennen. En ik geloofde hem.’ De man keek hen een voor een aan. De woede in zijn ogen was verdwenen; er was een harde blik voor in de plaats gekomen. ‘Ik heb er recht op om te weten wat er precies gebeurd is, jongens,’ zei hij, ‘en ik zal erachter komen, op welke manier dan ook. Wat ik met die informatie doe, weet ik nog niet. Maar één ding weet ik wel: maandagavond kom ik hier terug om het jullie nog een keer te vragen. Als ik dan geen antwoord krijg waar ik iets mee kan, stap ik naar de politie.’ De kalmte in zijn stem was nog dreigender dan zijn woede.

Ze keken hem allemaal na toen hij naar de garagedeur liep.

In de stilte die daarop volgde, luisterde Jesper naar het bloed dat door zijn hoofd gonsde. Hij voelde Donna’s blik en keek in haar richting. Met grote ogen zat ze hem aan te staren. Hij kon haar bijna horen denken, kon bijna volgen hoe ze dingen op een rijtje zette.

==

Buiten, tien minuten later.

Jesper maakte de ketting los waarmee hij het voorwiel van zijn scooter aan de lantaarnpaal had vastgelegd.

Colin en Mark stonden verderop te praten. Buiten gehoorsafstand, maar hij wist waar ze het over hadden.

Donna stond bij de weg te wachten. Ze had haar schouders opgetrokken en haar over elkaar geslagen armen stijf tegen zich aan gedrukt tegen de waterige novemberkou.

En opeens was hij er, in het donker, vlak bij zijn oor: Stefs indringende fluisterstem. ‘Als je je mond opendoet, vermoord ik je.’

20

Donna stond op de stoep voor haar huis te wachten en keek naar de lichte, strakblauwe hemel.

De kleur was niet anders dan op een andere mooie herfstdag. Ook de aanblik van de straat verschilde niet van die van andere zaterdagen. De overbuurman waste zijn auto met een toewijding alsof het zijn hoogtepunt van de week was, de Molenaars van drie huizen verderop sjouwden boodschappen hun huis binnen, en kleine Sjoerd van de buren deed op zijn crossfiets mee aan een denkbeeldige wedstrijd.

Toch was deze dag er een die Donna zich later per se wilde kunnen herinneren, want vandaag was de laatste dag van haar verleden. Morgen begon de toekomst. Een nieuwe start, misschien ook voor haar en Karina. Ze hadden alleen elkaar, zo simpel was het, en nooit eerder had ze die waarheid zo sterk gevoeld als de afgelopen dagen. Ze ging schoon schip maken. Geen oorlog meer, het was tijd voor vrede. En ze ging haar stinkende best doen om die te bereiken.

Ze keek al op haar horloge om te zien hoeveel minuten Stef vandaag te laat was, toen ze hem de straat in hoorde scheuren. Het oorverdovende geknetter van zijn scooter deed iedereen opkijken. Met piepende remmen kwam hij voor haar voeten tot stilstand. Zonder helm, zoals gewoonlijk, maar met zijn brede grijns. Hij had een van zijn Lonsdale-jacks aan, het donkerbruine met witte biezen. Zijn haar piekte alle kanten op. Zijn zwarte oogschaduw was wat minder opvallend aangebracht dan normaal. ‘Spring maar achterop, schoonheid,’ zei hij.

Donna keek hem een tel aan, lachte terug en werd overmand door een déjà vu: die keer dat ze net samen waren en hij haar ook had opgehaald met hetzelfde jack aan, en dat ze hier ook had gestaan, op dezelfde plek, en dat Stef ook zo naar haar had gegrijnsd en exact dezelfde woorden tegen haar had gesproken. Alleen haar hart was toen anders geweest. Splinternieuw en heftig kloppend. Ze voelde een vage tinteling van pijn, maar niet lang.

‘Waar wil je heen?’ vroeg Stef.

Donna zette haar helm, een reserve-exemplaar van Stef, op haar hoofd, en ging achterop zitten. ‘Naar het winkelcentrum in de rivierenbuurt,’ zei ze tegen zijn achterhoofd. ‘Daar is een bistro waar je de lekkerste appeltaart van Nederland kunt krijgen.’

Stef wierp een blik over zijn schouder. ‘Appeltaart?’ Hij sprak het uit alsof het om spruitjes ging.

Donna porde in zijn rug. ‘Ga nou maar.’

Hij zei iets wat ze niet kon verstaan, zette zich met beide voeten af en reed weg.

Donna boog haar hoofd opzij, deed haar ogen dicht en gaf zich over aan de zon en de wind.

Tot nu toe viel het mee. Ze was kalm, ze wist wat ze wilde. Wat vanavond ging gebeuren, was voor haar net zo’n grote verrassing als voor Karina en Lambert. Maar dit had ze zelf in de hand.

==

‘Je had gelijk, Don, dit appeltaartje is er een om op te vreten.’ Stef keek even om zich heen en ontmoette de wat schichtige blikken van andere klanten. ‘Wat kijken ze toch allemaal naar me, Don. Zouden die mensen nooit eerder een spook hebben gezien?’

Donna grinnikte met volle mond. Dit soort leuke momenten met Stef moest ze zo snel mogelijk vergeten.

‘Maar vanwaar dit feestje? Hebben we iets te vieren of zo?’ Stef leunde achterover, kneep een oog dicht en keek haar peilend aan. ‘Laat me raden... Vandaag zijn we vijf maanden, twee weken, drie dagen en’ – hij wierp een blik op de wandklok boven de ingang van de toiletten – ‘drieënhalf uur bij elkaar.’

Zijn grijns stierf weg toen hij Donna’s flauwe glimlach zag. Geen seconde had Donna eraan gedacht dat Stef dit appeltaartje wel eens met ‘iets vieren’ in verband kon brengen. Ze had voor Chez Maurice gekozen omdat dit de plek was waar haar moeder haar had verteld dat ze Stef moest loslaten. Een geschikte plek om het verleden achter zich te laten en opnieuw te beginnen.

Met neergeslagen blik prikte ze in het stuk appeltaart dat nog op haar bordje lag en ademde – onhoorbaar – diep in.

‘Wil je niet meer?’

Geschrokken keek Donna op.

Met gemaakt begerige ogen stak Stef zijn arm uit naar haar appeltaart. ‘Je hebt geen trek meer, wedden?’ zei hij grijnslachend.

‘Stef, ik...’ Ze probeerde hem recht aan te kijken, maar Stef werd volledig in beslag genomen door het verorberen van haar taartje.

‘Ik denk dat we ermee moeten stoppen.’

Stefs vorkje kwam vlak bij zijn mond tot stilstand. Hij keek haar aan. ‘Waarmee?’

‘Met óns.’

Stilte.

‘Met óns? Wat bedoel je?’

‘Wat ik zeg.’ Donna wendde haar blik af, keek door het raam naar buiten. Vanwege het mooie weer was er veel winkelend publiek op de been. Ook in Chez Maurice werd het gaandeweg drukker.

Donna draaide haar hoofd terug naar Stef. ‘Het is uit, Stef, ik stop ermee.’

Ondanks het rumoer in de bistro bleef de stilte zwaar tussen hen in hangen. Uiteindelijk verbrak Stef die. ‘Waarom?’

‘Ik heb nagedacht en ik wil niet meer. Daarom.’ Zwijgend bleef ze hem aankijken en wachtte op zijn reactie.

‘Dat is niet erg duidelijk.’

‘Nee... maar het heeft geen zin het allemaal precies uit te leggen. Ik wil...’ Ze trok ongemakkelijk haar schouders op. ‘... gewoon opnieuw beginnen, dat is het.’

‘Heeft dit misschien iets met Jesper te maken?’

Verbaasd trok Donna haar wenkbrauwen op. Ze deed haar mond open om ‘Nee, natuurlijk niet’ te zeggen, maar toen vroeg ze zich af of dat wel het juiste antwoord was.

Stef boog zich naar haar toe en dwong haar hem recht aan te kijken. ‘Don?’

Opeens begreep ze helemaal niet meer waarom ze ooit verliefd was geworden op Stef. De jongen die tegenover haar zat en haar aankeek met een verbeten trek om zijn mond. Ze was het gewoon kwijt. Ze zei niets, keek weer naar buiten en dacht na over zijn vraag. Kon dit iets met Jesper te maken hebben? Het leek een eeuwigheid te duren voordat er een antwoord in haar hoofd opkwam. ‘Misschien.’

Stef leunde achterover. ‘Misschien?’ Zijn ogen fonkelden.

Nog niet zo lang geleden had ze die ogen onweerstaanbaar gevonden. Nu werd ze er een beetje huiverig van.

‘Ik vertrouwde hem, ik dacht dat hij een van ons was,’ zei Stef, meer tegen zichzelf dan tegen Donna. ‘Ik heb me vergist. Hij is een verrader.’

‘Stel je niet zo aan, Stef,’ zei Donna zacht. ‘Ik houd ermee op, niet Jesper.’

‘Maar Jesper heeft je hiertoe gebracht.’

‘Jes en ik hebben niets met elkaar, als je dat bedoelt.’

‘Jes en ik...’ zei hij haar na, en hij keek haar doordringend aan. ‘Je hoeft niks meer te zeggen, Donna, het is me volkomen duidelijk. De waarheid staat in grote letters op je gezicht.’

Donna voelde een blos naar haar hals schieten. Wat stond er dan op haar gezicht? Ze schudde haar hoofd, maar wist zelf eigenlijk niet waarom. Ze wilde weg. ‘Ik ga,’ zei ze, terwijl ze opstond. ‘Winkelen.’ Ze pakte de helm van de stoel en legde die op tafel. ‘Bedankt voor het lenen.’

‘Niet weggaan, Donna.’ Stef probeerde haar met zijn blik te dwingen. ‘Je wilt dit niet. Niet echt.’

‘Dag Stef.’ Donna schonk hem een laatste, vreugdeloos glimlachje en liep de bistro uit.

==

‘Lieve hemel, wat heb jij nou gedaan?’ vroeg haar moeder. Ze zat op de bank, haar benen onder zich getrokken. Zonder haar ogen van Donna los te maken legde ze het boek waarin ze had zitten lezen op de leuning naast haar, onder het licht van de staande lamp.

Terwijl Donna naar het verbijsterde gezicht van haar moeder keek, tastte ze achter haar rug naar de klink en deed de huiskamerdeur dicht. Ze deed een paar passen naar de leunstoel en liet zich er langzaam op neerzakken. Raar eigenlijk, bedacht ze ineens. Naar iets vragen wat je met je eigen ogen kon zien. ‘Je mag je mond weer dichtdoen, Karina,’ zei ze. ‘Ik ben het, heus.’ Haar stem klonk een beetje schor, alsof die ook nieuw was en nog niet helemaal de hare. Ze keek op de klok. Het was tijd.

Haar moeders mond stond nog steeds een beetje open.

Verontschuldigend trok Donna haar schouders op en perste er een glimlachje uit.

Toen ontmoetten haar ogen die van Lambert. Met zijn gekruiste voeten op de lage tafel was hij aan het zappen geweest langs de tv-zenders; nu zapte hij niet meer. Hij staarde haar aan, maar zei niets. Een seconde of wat vernauwden zijn ogen zich tot spleetjes, alsof hij haar niet goed kon zien. Toen gleed zijn blik over haar haar, haar gezicht en haar nieuwe kleren. ‘Zo, zo, Donna,’ zei hij. ‘Een extreme make-over? Nou ja, bijna dan.’ Er flitste een hatelijk lachje rond zijn lippen en hij wees haast onmerkbaar naar zijn linkeroog,

‘Je bent helemaal... ánders,’ zei haar moeder. De verbijstering op haar gezicht was al wat minder.

Donna streek met haar hand over haar haar, alsof ze de nieuwe blonde kleur kon voelen. Dat ze er ‘anders’ uitzag, was nog zwak uitgedrukt. Na haar vertrek uit de bistro was ze nieuwe kleren gaan kopen, niet de gebruikelijke zwarte, maar kleurige. Een spijkerbroek en twee truitjes met lange mouwen, een roestbruin en een gebroken wit. Toen was ze naar de Styling Studio gegaan, waar ze al haar make-up van haar gezicht had gewassen en de rest van haar spaargeld had uitgegeven aan een nieuw kapsel. Ze was vanmiddag thuisgekomen op een tijdstip waarop Lambert en Karina er nooit waren. Dat was nodig, omdat ze eerst zelf aan haar nieuwe ik wilde wennen voordat ze hen onder ogen kwam. Op haar kamer was ze voor de passpiegel gaan zitten. Vijf lange minuten had ze naar zichzelf gestaard, nauwelijks bevattend dat zij het zelf was: de nieuwe Donna.

‘Waarom?’ vroeg haar moeder.

‘Soms moet je dingen helemaal anders gaan doen, mam.’ Donna’s blik verschoof naar de starende Lambert en weer terug naar haar moeder. ‘Dat is soms de enige manier.’

‘Waarvoor?’ Haar moeder trok haar benen onder zich vandaan, ging rechtop zitten en schoof naar het puntje van de bank. Boven haar neus zat de bekende verticale rimpel die verscheen wanneer ze een zorgelijke gedachte had. ‘Is er iets met je, meid?’

Donna knikte. ‘Ja, er is iets, mam.’

Lambert trok zijn benen van de lage tafel en zette zijn voeten geluidloos op de vloer. Hij keek Donna geconcentreerd aan, alsof hij haar met zijn ogen het zwijgen kon opleggen wanneer hij dat maar wilde. Toen verschoof hij wat dichter naar haar moeder, zodat Donna er niet aan kon ontkomen ook hem aan te kijken.

‘Wat dan?’

‘Ik heb iemand gevonden.’

‘Iemand gevonden.’ Donna’s moeder fronste. Glimlachte. ‘Een nieuw vriendje?’

Donna schudde haar hoofd. Ze keek weer op de klok. ‘Hij kan hier elk moment aanbellen.’

‘Je praat in raadselen, meid,’ nam Lambert het over. Hij lachte geforceerd. Donna meende een zweem van onrust in zijn ogen te zien.

‘Wacht nou maar even,’ zei Donna. Ze perste haar lippen op elkaar. Waar bleef hij nou?

De bel snerpte.

Donna veerde overeind en liep naar het gangetje.

Ze deed de buitendeur open. Daar stond de rector. Hij was sportiever gekleed dan ze hem op school ooit gezien had: spijkerbroek, brede riem, lichtblauw overhemd met open kraag en een bruinleren jack. Alleen het gemillimeterde haar was hetzelfde. En de kalme blik.

Pas toen Donna zag dat de ogen van de rector van haar hoofd naar haar tenen gleden, en hij vervolgens zijn wenkbrauwen tot maximale hoogte optrok, besefte ze weer dat zij er ook heel anders uitzag dan normaal.

‘Aan een verandering toe, Donna?’

‘Nou, u ziet er anders ook niet uit als...’

Hij brak haar af door zijn wijsvinger over zijn lippen te leggen en stapte over de drempel. ‘Zijn ze binnen?’ vroeg hij op gedempte toon.

Donna knikte.

‘Oké.’ Met een plechtig gebaar legde hij zijn handen op haar schouders. Voorzichtig, alsof hij bang was dat ze misschien te zwaar zouden zijn. Hij keek haar in de ogen. ‘Niets zeggen of doen, weet je nog? Gewoon erbij gaan zitten. Hooguit knikken als ik je iets vraag.’

‘Aye, aye sir,’ zei Donna.

De rector glimlachte. ‘Ja, sorry, maar zo moet het even. Nou, daar gaan we.’

Donna draaide zich om, deed de deur naar de huiskamer open en stapte naar binnen, gevolgd door de rector.

In de huiskamer bevroren ze alle vier in hun bewegingen. Vier mensen, een levend schilderij. Lambert staarde hen aan. En haar moeder...

‘Dag Karina,’ zei de rector.

Donna keek hem van opzij fronsend aan. Karina?

‘Bob?’ Het was geen vraag, maar een uiting van ongeloof.

‘Ja.’

Donna zag hoe haar moeders mond openviel, alsof alle spieren van haar gezicht het voor gezien hielden. ‘Wat...’

Ze schudde kort haar hoofd. ‘Hoe... Hoe kom jíj hier?’

‘Het leven neemt soms rare wendingen,’ zei de rector. ‘Maar dat vertel ik je later wel. Mag ik even gaan zitten?’

Donna’s moeder staarde hem nog steeds verbijsterd aan. ‘Ja, natuurlijk.’

De rector trok een stoel bij, sloeg zijn ene been over het andere en legde zijn handen ontspannen in zijn schoot. ‘Hoe gaat het met je?’

Zijn stem klonk vertrouwelijk, viel Donna op. Een stem die je alleen gebruikte tegen mensen die je goed kende. Haar verwarring bereikte een nieuw hoogtepunt.

‘Goed,’ antwoordde Karina.

Ook al zo’n stem. Er volgde een geladen stilte.

Karin keek naar Donna. Toen weer naar de rector. ‘Wat heb je haar verteld?’

‘Nog niets. Maar ze heeft recht op de waarheid, Karina. Donna zoekt haar vader. Zeg eens: hoe groot is de kans dat ze die gevonden heeft?’

Karina sloeg haar ogen neer en zei niets.

‘Daar was ik al bang voor,’ zei de rector.

Nooit eerder had Donna haar zo gezien. Haar mond was een beetje opengezakt, een diepe blos kleurde haar hele gezicht, zelfs haar voorhoofd, en uit haar ogen sprak een verbijstering die niet groter had kunnen zijn wanneer Jezus Christus tegenover haar was gaan zitten.

Wat was hier in vredesnaam aan de hand? Donna klemde haar kiezen op elkaar om de vraag niet uit te schreeuwen. Hopelijk duurde de voorstelling van de rector niet al te lang meer.

‘Wat gebeurt hier?’ vroeg Lambert. ‘Wie bent u?’

‘Bob Terlouw, aangenaam.’ De rector kwam half uit zijn stoel en stak zijn hand uit naar Lambert. Lambert schudde hem zonder dat hij de rector met zijn ogen losliet.

‘Karina en ik zijn... oude bekenden.’

Ze zwegen alle vier.

Donna keek naar rector Terlouw. Een oude bekende van haar moeder? In haar achterhoofd roerde zich iets. Ze probeerde bij te lichten. De aansteker klikte, ze zag het vonkje, maar het vlammetje bleef uit.

‘Waar woon je, Bob?’ verbrak Karina de stilte. ‘En wat doe je tegenwoordig?’

‘Ik woon en werk in Utrecht, bij de politie. Ik ben brigadier in Utrecht. Binnenkort maak ik promotie, hoop ik. Ik word inspecteur, projectleider van het drugsteam.’ Hij glimlachte. ‘Dat had je niet gedacht, hè?’

‘Nee, niet bepaald.’ Hoewel Karina zichtbaar moeite deed het te voorkomen, brak er toch een lachje op haar gezicht door.

Donna merkte dat Lamberts blik de hare ving en die vasthield. In zijn ogen vonkte iets wat het midden hield tussen ongeloof en nijd. Hij had rode vlekken in zijn hals. Nu verschoof zijn blik naar de rector. ‘Politie, hè? Kun je je legitimeren?’

Drie paar ogen keken hem aan. Donna hield haar adem in.

‘Wat bedoelt u?’ vroeg de rector.

‘Of u kunt bewijzen dat u bij de politie werkt.’

‘Waar slaat dit op, Lambert?’ zei Karina. ‘Wat is dat nou voor vraag?’

‘Het is goed, Karina,’ zei de rector. Hij keek Lambert aan. ‘Ik heb mijn pasje niet bij me, meneer. Maar dat hoeft ook niet, want ik voer hier geen politietaak uit.’ Hij zweeg een paar tellen en voegde er met een flauwe glimlach aan toe: ‘Meestal wordt die vraag gesteld door mensen die iets te verbergen hebben. Geldt dat misschien ook voor u?’ Hij bleef Lambert aankijken totdat die zijn blik afwendde.

‘Bob, wat kom je eigenlijk doen?’ vroeg Karina zacht. ‘Mijn leven overhoophalen?’

‘Dat is het laatste wat ik zou willen, Karien,’ antwoordde de rector. ‘Maar het verleden heeft ons ingehaald en ik vind dat we even pas op de plaats moeten maken. Niet meer weglopen.’

Karien, dacht Donna.

Karina’s blos was iets minder geworden, haar ogen iets kalmer. Ze zei niets.

‘Wil je me nu eindelijk vertellen wat hier aan de hand is?’ vroeg Lambert.

Karina keek hem aan, zuchtte, leek even na te denken en ademde diep in. ‘Er is een mogelijkheid dat Bob de vader van Donna is.’

Donna voelde dat haar hart stopte met kloppen.

‘Volgens mij is het meer dan een mogelijkheid, Karien,’ zei de rector. ‘Maar als we er helemaal zeker van willen zijn: er bestaat tegenwoordig een test om de waarheid te achterhalen. Zullen we die laten doen?’

Er viel een stilte.

‘Haar vader, hè? Nou en?’ zei Lambert. Hij ging wat meer rechtop zitten en keek de rector strijdlustig aan.

‘Ik wil zeker niet jullie geluk binnendringen... Lambert,’ zei de rector, terwijl hij hem strak aankeek. ‘Maar een kind heeft recht op een echte vader, dat zul je toch met me eens zijn. Vooralsnog wil ik niet meer dan dát vaststellen. En dat we een bezoekregeling voor Donna afspreken. Daarbij ben ik erg blij dat ik in de buurt ben om te zien dat ze in een veilige omgeving opgroeit.’ Hij wachtte even om zijn woorden te laten bezinken. ‘Dat vind je toch niet erg, hoop ik?’

Lambert schudde zijn hoofd, maar zijn peinzende blik verraadde het tegenovergestelde.

‘Karien?’ zei de rector.

Karina keek op. Ze had haar handen tussen haar knieën geklemd en leek nog steeds niet goed te beseffen wat er was gebeurd. ‘Wil je erover nadenken? Over de bezoekregeling?’

De rector ging staan. Heel langzaam, als om te voorkomen dat hij enig geluid zou maken. ‘Donna, laat jij me even uit?’

Nadat ze de huiskamerdeur achter zich had dichtgedaan, keek Donna de rector in het gangetje een paar tellen zwijgend in de ogen. ‘U bent mijn vader.’ Het klonk zo onwerkelijk dat ze nauwelijks kon geloven dat ze het zei.

‘Er is misschien een kleine mogelijkheid dat ik het níét ben,’ antwoordde de rector, ‘maar we gaan het laten onderzoeken.’

Leek ze op hem? Ja, ze zag wel overeenkomsten: die rechte neus, de volle lippen, de ogen misschien, zonder verzakt ooglid... Maar kon het ook zijn dat ze die zag omdat ze dat wilde?

Hij legde zijn handen op haar schouders, net als hij daarstraks had gedaan, maar het voelde nu anders aan. Ook de manier waarop ze elkaar aankeken, was niet hetzelfde. Er was een volkomen nieuwe situatie ontstaan waar ze allebei aan moesten wennen. Zij was opeens geen leerling meer, Bob Terlouw geen rector.

‘Donna...’ Op zijn gezicht verscheen een warme uitdrukking. ‘Dochter.’

‘Inspecteur van het drugsteam...’ zei Donna. ‘Mooie vondst.’

Hij glimlachte breed.

Die glimlach... In Donna’s hoofd floepte de aansteker aan. In het licht van de vlam tekende zich een haarscherpe herinnering af. ‘Nu weet ik waarom uw gezicht me zo bekend voorkwam,’ zei ze. ‘Ik ken u van een foto. In een van Karina’s albums van vroeger. U staat er lachend op.’

‘Dat mag ik hopen,’ zei de rector. Hij drukte een kus op haar voorhoofd. ‘Morgen vertel ik je alles, maar nu moet ik gaan. Om tot je moeder en’ – er verscheen een vet glimlachje op zijn gezicht – ‘vooral Lambert even te laten doordringen wat er net is gebeurd.’ Hij kneep in Donna’s schouder, knipoogde en vertrok.

Donna keek hem na, zag hoe hij in zijn auto stapte, zijn gordel omdeed, zijn hand opstak en wegreed, de straat uit.

Achter de deur hoorde ze de stem van haar moeder. En ook die van Lambert, iets luider. Hij klonk opgewonden, ongerust, boos misschien wel. Donna stond tegen de deurpost geleund en kon een glimlach niet onderdrukken. Dit was een droom. Een malle, vrolijke droom waar ze zo direct uit zou ontwaken en waar ze de rest van de week met plezier aan zou terugdenken. Toen gaf ze een kneepje in haar arm en glimlachte nogmaals.

Het begon donker te worden. De laatste dag van haar verleden liep ten einde.

Ze keek naar de plaats op de stoep waar ze vanmorgen had staan wachten. Misschien had Stef gelijk. Misschien had haar beslissing ook iets met Jesper te maken, alleen wist ze nog niet precies op wat voor manier.

Morgen, de eerste dag van haar toekomst, ging ze Jesper bellen om daarachter te komen.

21

Jesper hoorde hetzelfde geluid twee keer kort achter elkaar en hief zijn hoofd op. Voordat tot hem doordrong dat het iets anders was dan zijn luid kloppende hart, ging de deur open.

Na de knallende aanvaring beneden had hij zijn vader of moeder verwacht, maar het was Anouk.

Zijn ouders waren tijdens het eten begonnen over zijn bleke, grauwe gezicht, over zijn gedrag en zijn gebrek aan eetlust, en ineens hadden ze het over drugs gehad. Jesper had Anouk aangekeken, maar zij had alleen maar teruggestaard en nauwelijks merkbaar haar hoofd geschud.

Ze deed de deur achter zich dicht en leunde er met haar rug tegenaan.

Jesper zat op zijn bed en keek haar aan.

‘Ik heb niks gezegd, broer,’ zei ze zacht. ‘Maar dat was ook niet nodig. Heb je wel eens goed in de spiegel gekeken? Je ziet eruit alsof je al een week dood bent.’ Het was een typische Anouk-overdrijving die anders grappig bedoeld was, maar nu buitengewoon serieus klonk.

Ze kwam naar hem toe lopen en liet zich naast hem op het bed neerzakken. Jesper voelde haar hand op zijn onderrug. ‘Hé,’ zei ze zacht. Ze hield haar hoofd een beetje schuin, waardoor hij gedwongen was haar aan te kijken. Hij kon zich niet herinneren dat Anouk ooit zo dicht naast hem gezeten had. ‘Je hebt me nog steeds niet verteld hoe je die gitaarsolo’s deed.’

Jesper trok een schouder op. Zijn magistrale nepoptreden interesseerde hem op dit moment geen zier.

Ze zwegen even.

‘Wat vond je van cocaïne, Jesper?’ verbrak Anouk de stilte.

Jesper voelde zijn gezicht verstrakken en keek voor zich uit.

‘Onbeperkt energie, geen zee te hoog?’

Terwijl hij een zijdelingse blik op haar wierp probeerde Jesper een glimlachje, maar zijn zus bleef hem ernstig aankijken. ‘Ik weet hoe het is, Jesper. Ik heb het ook eens gebruikt. Gelukkig begreep ik op tijd dat ik het voortaan beter kon laten. Ik ken jongens en meiden die minder geluk hebben gehad. Die doen het nog steeds. Niet alleen meer voor de lol, maar omdat ze zich anders niet zo goed voelen.’

Jesper zei niets, voelde ineens Anouks hand zachtjes over zijn rug wrijven en keek haar aan.

‘We zitten elkaar dan wel eens in de haren, broer, maar... ik zie liever niet dat je naar de knoppen gaat. Misschien wil je niet naar mij luisteren, maar wel naar je gezonde verstand. Stop met die rotzooi. Je rijdt rechtstreeks op een afgrond af.’

Ze stond op en liep naar de deur.

‘Anouk.’

Ze bleef staan.

‘Sorry van die thee. En van die duw.’

Anouk schudde haar hoofd. ‘Al goed.’

‘En bedankt dat je hier was.’

Ze schonk hem nog een treurig glimlachje, deed de deur open en verdween.

In gedachten draaide Jesper Anouks woorden opnieuw af. Hij ging staan en liep naar de spiegel.

Ze had gelijk. Zijn gezicht was grauw en ingevallen, als van een doodvermoeide zwerfjongere. Alsof je al een week dood bent. Bij de gedachte aan Anouks oordeel zag Jesper even een wrang glimlachje rond zijn mond trekken, maar het verdween net zo snel als het gekomen was. Hij ging hier een einde aan maken. Hij pakte zijn mobieltje uit zijn achterzak, zocht naar Stefs nummer en drukte op het groene hoorntje.

==

De hemel was bezaaid met sterren en het was ongewoon koud. De harde wind beet onbarmhartig in zijn gezicht. Jesper remde af voor een stoplicht. Hij schudde een huivering die langs zijn rug gleed van zich af. Het licht sprong alweer op groen nog voor hij stilstond; hij trok op en gaf gas. Terwijl de huizen, geparkeerde auto’s en voetgangers voorbijflitsten, maalden gedachten aan Frank, Stef, de Sweet Black Angels en aan alle krankzinnige dingen die hij had gezien en gedaan door zijn hoofd. Sinds de avond met Franks vader kon hij letterlijk aan niets anders meer denken. Hij werd er langzaamaan krankzinnig van.

==

In de garage was het maar een fractie minder koud dan buiten.

‘Nothing Else Matters’ van Metallica stond op.

Stef zat in het halfduister, ineengedoken op de bank, zijn handen verborgen onder zijn jack. Hij had het oude straalkacheltje aangedaan en naast de bank op een stoel gezet, zodat hij optimaal van de warmte kon profiteren. Zijn voeten rustten op de lage tafel. Ernaast stond een fles. De schroefdop was eraf.

Toen Jesper tegenover hem ging zitten, richtte hij zijn ogen even op het etiket. Whisky. Er was meer dan eenderde uit. ‘Jij zult het intussen wel warm hebben,’ zei hij, naar de fles knikkend. Zijn woorden werden begeleid door ademwolkjes.

Stef hief zijn hoofd een stukje op, keek Jesper vanonder zijn wenkbrauwen aan. Hij ging niet op zijn opmerking in. ‘Kon dit niet wachten tot maandag?’ vroeg hij. Zijn blik was donker en troebel, zijn stem klonk alsof hij hem vandaag voor het eerst gebruikte. Hij trok zijn benen van tafel, haalde zijn handen uit zijn zakken en reikte naar de fles. Hij nam een fikse slok, veegde met zijn mouw zijn mond af en hield de fles omhoog. ‘Wil je ook?’

Jesper trok een gezicht. ‘Nee, dat is me vorige keer toch niet zo goed bev...’

‘Bier dan?’

‘Ja, da’s oké.’

Stef kwam overeind en liep met onvaste passen naar achteren. Even later was hij terug met een geopend flesje bier, dat hij met een klap voor Jesper neerzette. ‘Durf je het aan, Jesp?’ vroeg hij met dubbele tong. Er verscheen een scheef grijnslachje op zijn gezicht. ‘Wie weet heb ik er wat in gedaan.’

Jesper keek van het flesje naar Stef. ‘Zo dom ben je niet, neem ik aan.’ Hij pakte het flesje, peilde Stef toch even met zijn blik. ‘Of wel?’

Stef glimlachte zwijgend.

Jesper nam een slok.

Stef haalde een pakje sigaretten uit de zak van zijn jack, trok er een uit, stak hem op en staarde even nadenkend naar het gloeiende uiteinde. ‘Ik heb je zeker nooit verteld hoe het kon dat ze destijds dope in jouw kluisje vonden?’

Jesper kon zich het voorval nog haarscherp herinneren. ‘Nee.’

‘Ik weet nog dat je zei dat je had moeten zeggen dat het kluisje niet van jou was,’ ging Stef verder. ‘Dat was ook zo, het was niet van jou.’

Jesper keek hem niet-begrijpend aan.

‘Rudie, de conciërge, verkoopt wel eens wat aan geïnteresseerde leerlingen. Hij gebruikt mijn kluisje als opslagplaats, in ruil voor een zakje sneeuw zo nu en dan,’ legde Stef uit. ‘Het was míjn kluisje waar ze het in vonden. Rudie wou natuurlijk geen stront aan de knikker. Dus toen die Terlouw vroeg van wie het kluisje was, keek Rudie op zijn lijst en noemde gewoon de eerste naam die hij zag staan. Die rector was net nieuw, wist hij veel. Rudie had ook een andere naam kunnen noemen, Jesp, dus het is uiteindelijk gewoon stom toeval dat wij hier nu tegenover elkaar zitten en een geheim delen. Voor hetzelfde geld had jij hier niet gezeten, maar iemand anders. Interessant, vind je niet? Maar goed, waarvoor zijn we hier?’

De plotselinge vijandigheid in zijn toon ontging Jesper niet, net zomin als de harde, onbuigzame blik in Stefs ogen. Dit zou niet gemakkelijk worden. Hij dronk zich wat moed in, haalde adem en zei: ‘Over dat geheim, Stef. We gaan het maandag vertellen.’ Hij liet even een pauze vallen. ‘Of jij het ermee eens bent of niet.’

Stef glimlachte, maar zijn ogen deden niet mee. Hij knikte, nam een trek van zijn sigaret en blies de rook in Jespers richting. ‘Wat denk je dat ze met ons zullen doen als we de waarheid vertellen, Jesp? Als ze weten wat wij gedaan hebben?’

Ons. Wij. Jesper zei niets.

‘Dat is moord, Jesp, weet je dat? We gaan de bak in, of naar een gesticht. Voor een hele tijd. Heb je daar wel aan gedacht?’

‘Ik weet niet wat er gaat gebeuren,’ zei Jesper. ‘Maar ik wil niet de rest van mijn leven hiermee blijven rondlopen.’

Stef boog zich voorover en keek hem recht aan. ‘Dat hoeft ook niet. Er komt namelijk geen “rest van je leven”, Jesp.’

‘Wat?’

‘Je hebt het al verteld, hè? Jij moest het kwijt en Donna wilde het wel aanhoren. Daarna heeft ze me gedumpt, maar dat weet je natuurlijk al. Jij en Donna...’

‘Waar heb je het over?’ Jesper wuifde de sigarettenrook voor zijn gezicht weg om Stef beter te kunnen zien en merkte dat zijn arm ineens vreemd aanvoelde. Krachteloos. En zijn ogen... Het was alsof Stefs silhouet zich losmaakte en verschoof. Toen stak ergens in zijn borstkas een storm op die met een angstaanjagende snelheid een verstikkende warmte door zijn aderen begon te jagen. Zijn ademhaling ging moeizamer. Blokkeerde, viel weg. Jesper hapte naar lucht. Stef, dat bier, toch... O, shit.

‘Ik was hier al bang voor, Jesp. En straks weet iederéén het. Dan heb ik niks meer te kiezen, dankzij jou en Donna. Mijn droom om beroemd te worden, mijn leven, fun, alles weg, gone forever.’

Hij kwam van zijn stoel, liep om de tafel heen en knielde voor Jesper neer.

Jesper probeerde hem aan te kijken, maar alles aan Stefs gezicht leek te trillen: zijn ogen, zijn neus, zijn mond, alsof er in zijn hoofd een machine was aangezet die alles grondig door elkaar schudde.

‘Maar ik ga niet de bak in, Jesp. Nooit, never.’

Dwars door het trillende waas dat over zijn ogen lag, zag Jesper hoe Stef iets uit zijn zak haalde. De volgende seconde lagen er twee pillen op Stefs geopende hand. ‘Wil je soms ook, Jesp? Mwa, maar niet doen, hè? Ik geloof dat die dubbele dosis love drug meer dan genoeg is. Ik neem ze zelf wel.’ Hij wierp de pillen in zijn mond, pakte de whisky en spoelde ze weg. Toen gooide hij de fles tegen de muur. Het geluid van het brekende glas doorsneed de aanzwellende muziek van Metallica.

Jesper voelde dat zijn oogleden met elke ademhaling zwaarder werden en ten slotte neervielen als rolluiken. Stefs stem, naast hem, zei: ‘Nooit benieuwd geweest hoe het aan de andere kant is, Jesp? Vast wel. De dood...’

Jespers hoofd tuimelde zijwaarts.

‘Donny Demon, Hess, Death Angel, allemaal zingen ze erover, maar niemand durft hem ooit aan te kijken. Maar ik wel. En jij ook, wil ik wedden.’

Jesper viel opzij als een pop die uit balans was gebracht. Er zaten geen spieren meer in zijn lichaam. Achter zijn verzegelde ogen heerste een gelige duisternis. Hij werd misselijk, gaf over waar hij lag. Werd ruw overeind getrokken.

‘Het is niet de bedoeling dat je out gaat, Jesp, nog niet.’

Jesper trilde hevig en probeerde diep in te ademen. Hoe hij het ook probeerde, hij kreeg zijn ogen niet meer open.

De warmte in zijn aderen was intussen veranderd in een bijtend vuur. Scherpe sigarettenrook drong zijn neus binnen en deed hem weer overgeven.

‘Het is voorbij, Jesp. De Sweet Black Angels, Donna, school, ons hele ellendige leven.’

Jesper hoorde hoe Stef zachtjes een regel van ‘Nothing Else Matters’ meezong. Daarna weer zijn stem: ‘Daar buiten wacht het einde, Jesp. Maar wij zijn niet bang. Wij gaan hem opzoeken. Jouw favoriete dood.’

Jesper hoorde dat Stef opstond en wegliep. Hij klapte weer opzij. Rook de ruwe stof van de bank.

De voetstappen kwamen terug. Hij werd overeind gehesen en meegetrokken. Hij was niet meer dan een zak met botten, en Stef sleepte hem weg. De garagedeur ging open. Kou sloeg in zijn gezicht. Hij werd naar buiten getrokken.

‘We gaan met jouw Yamaha, Jesp. Onze laatste rit verdient een mooie scoot.’ Een hand zocht in de zakken van zijn jack naar de sleutel.

Jesper zakte in elkaar. Eerst raakten zijn knieën de straat, toen zijn voorhoofd. Een felle, witte pijn bliksemde onder zijn schedeldak. Weer gaf hij over. Een ijskoude windvlaag drong zich tussen zijn kleren.

‘Kom op, Jesp, tijd om te gaan.’

Hij werd overeind getrokken, weggeduwd, liep ergens tegenaan. ‘Ga zitten.’

Terwijl hij werd ondersteund, werd zijn been opgetild en ergens overheen gelegd. Zijn lichaam volgde. Toen het naar voren viel, werd het tegengehouden door Stefs rug. Er klonk een rinkelend geluid. Enkele seconden later knelde er iets kouds om zijn middel, onder zijn jack. Iets wat hem rechtop hield, tegen Stefs rug aan. Met een uiterste krachtsinspanning slaagde Jesper erin met zijn vingers het koude ding te bevoelen. Het was van metaal.

De Yamaha sloeg aan, kwam in beweging.

Door de schok klapte Jespers hoofd achterover en werd het ding om zijn middel iets aangetrokken.

Ze reden, maakten snelheid.

Stefs lichaam beschermde hem tegen de snijdende windvlagen, maar bij iedere bocht kreeg zijn zwalkende hoofd de volle laag.

Een recht stuk, een scherpe bocht. Die kou... Alsof er een hard en ijzig masker op zijn gezicht werd gedrukt. Eindelijk, eindelijk kreeg hij zijn ogen weer een stukje open. Hij zag het metaal. Het was een ketting. De ketting liep door, om Stefs middel.

Hij zat aan Stef vast.

Jesper slaagde erin zijn hoofd iets op te heffen en naar lucht te happen. De kou drong zijn longen binnen. Boven hem schoot de sterrenhemel voorbij. Hij voelde dat er met iedere ademteug een beetje leven in zijn lichaam terugkeerde.

Hij moest van deze scooter af zien te komen.

Zijn ogen waren nu helemaal open, maar de spieren in zijn armen en benen weigerden nog steeds dienst. Hij kon zijn armen iets buigen, maar toen hij zijn vuisten wilde opheffen om op Stefs rug te slaan, vielen ze krachteloos op zijn bovenbenen neer. Hij wilde schreeuwen, maar ook zijn stem had het begeven; er kwam nauwelijks geluid uit zijn mond.

Nog een bocht. Jesper zette zich schrap. Hij keek naar links, toen naar rechts. Al kwam hij hier niet vaak, hij herkende dit deel van de stad. Ze waren in de buurt van de haven. Hij boog zijn hoofd opzij, keek langs Stefs rug. Boten, lantaarnpalen, het opvallend hoge kantoortje van de havenmeester – alles denderde hem met een duizelingwekkende vaart tegemoet.

Toen de wielen over het plankier ratelden, drong met een schok tot het hem door wat er ging gebeuren.

Jouw favoriete dood. Water. Verdrinking.

Een zware, verlammende angst sloeg meedogenloos toe. Zijn adem werd afgesneden

Het geratel hield abrupt op. De druk van de scooter onder hem werd minder, viel weg.

De pijn van het ijskoude water was de ergste die hij ooit gevoeld had.

Hij werd naar beneden getrokken, met Stef mee, het donker in. Wild trok hij aan de ketting. Zinloos.

Een totale stilte, die geen enkel geluid zou toestaan. Een diepe, zwarte duisternis. Toen kwam met een schok alles tot stilstand.

Het water dwong het laatste restje adem in zijn longen tot overgave.

Hij zweefde, alleen, in het zwartst denkbare heelal. Kou voelde hij niet meer.

In zijn hoofd sprong iets open. Beelden lichtten op en flitsten voorbij: zijn moeder die hem de armband gaf (‘Van echt Duits Metal, gefabriceerd door der Teufel zelf’); zijn vader die hem over de rand van zijn krant aankeek; Anouk, vlak naast hem, met een bezorgde blik die hij niet van haar kende; Donna die hem zoende en zei: ‘Voor het schoonmaken van mijn hart en het opschudden van mijn hersens’; Stef die tegen hem zei dat er geen rest van zijn leven kwam...

Schokkend kwam zijn lichaam in beweging. Het worstelde, wilde omhoog. Jesper duwde tegen Stefs roerloze rug en zette zich af met de laatste restjes kracht die hij in zijn ledematen kon vinden.

De ketting stroopte over zijn billen, zijn benen schopten zich omhoog. Hij was los.

Terwijl zijn longen scheurden, klom hij naar het vage licht.

Schreeuwend kwam hij boven; een gierend geluid begeleidde de lucht die hij naar binnen zoog.

Zijn hand, die naar de steigerpaal reikte, werd vastgegrepen. Hij hoorde onbekende stemmen. Voelde nog meer handen. Weer zweefde hij, maar de totale stilte was er niet meer, en de intense kou was weer terug.

Toen hij op de steiger werd gelegd, begon hij onmiddellijk te kokhalzen. Hij leefde.

22

Stef Dagelet werd in besloten kring door zijn familie begraven.

Op de avond voor de herdenkingsdienst op school, vijf dagen na zijn dood, kreeg Jesper een sms’je waarin stond dat Frank uit zijn coma was ontwaakt.

De volgende ochtend, in de auto naast zijn vader die hem naar school bracht, toetste hij het berichtje weer tevoorschijn om zich ervan te overtuigen dat hij zich niet vergist had. Het stond er nog steeds:

==

frank is bijgekomen.

colin

==

Hij drukte de tekst weg en schoof zijn mobieltje dicht. Keek naar buiten. Het landschap en de wolken gleden sneller voorbij dan anders, maar toch nam hij alles beter in zich op dan wanneer hij hier op zijn scooter langs reed. Alsof hij was uitgerust met een extra zintuig dat hem erop attendeerde dat alles wat hij zag ook echt bestond. Net als hijzelf. Hij dacht aan de Yamaha. En daarna, automatisch, aan de inspecteur die hem had verteld dat die was opgetakeld en dat een bekwame fietsenmaker hem wel weer aan de praat zou krijgen, maar dat het wel even kon duren omdat het ding eerst helemaal uit elkaar gehaald moest worden. Jesper vroeg zich af of hij in staat zou zijn er ooit nog op te rijden zonder aan Stef te denken. Als hij probeerde de Yamaha voor zich te zien, zag hij hem liggen op de bodem van de haven, de rode kleuren tot bruin verfletst in het vuile water, het stuur weggezakt in het slijk – en daarna schoof er onmiddellijk een gordijn voor het beeld.

Er zat iets in zijn hoofd dat hem verhinderde aan afgelopen zaterdag te denken. Ook wat hij in de dagen daarna had gedacht en gevoeld kon hij zich alleen met de grootste moeite herinneren. Volgens de arts in het ziekenhuis gisteren was dat normaal. Alles zou weer terugkomen, maar wel beetje bij beetje.

Jesper vond het niet erg dat het zo verliep. Sterker: hij had er nog totaal geen behoefte aan om zich alles precies te kunnen herinneren.

Ze reden door de buitenwijken van de stad. Boven de daken van een huizenrij kon hij de bovenste verdieping van de school al zien. Enkele minuten later parkeerde zijn vader de auto langs het trottoir. Hij draaide zich naar Jesper toe en legde zijn arm over de rugleuning van zijn stoel. In stilte keek hij hem aan. ‘Je hoeft hier niet bij te zijn, Jesper. Niemand zal het je kwalijk nemen.’

‘Weet ik, pap,’ zei Jesper. Hij draaide zijn hoofd even opzij, volgde met zijn blik twee leerlingen die het plein op fietsten, en keek zijn vader weer aan. ‘Maar ik wil het. Als ik vandaag zou wegblijven, dan...’ Hij haalde zijn schouders op.

Zijn vader staarde door de voorruit en knikte. ‘Misschien heb je gelijk. Je moet doen wat nodig is.’ Hij gaf een kneepje in Jespers nek en trok een ernstige glimlach. ‘Sterkte, jong.’

Jesper knikte. ‘Dank je.’ Hij stapte uit en stak zijn hand op toen zijn vader wegreed.

Hij liep de poort door. Halverwege het plein had hij in de gaten dat zijn passen kort waren, ingehouden. Zo had hij gelopen toen hij hier voor het eerst was, kon hij zich herinneren.

Hij schakelde over op zijn normale, stevige pas.

Hij liep de trap op naar de hoofdingang. Rudie stond bij de deur, zijn over elkaar geslagen armen rustten op zijn buik. Ze keken elkaar even aan. Jesper zei niets. Rudie trok met zijn mond, alsof hij op het punt stond een opmerking te maken, maar deed het uiteindelijk niet. Hij stapte opzij om Jesper te laten passeren.

In de hal waren een paar leerlingen. Jesper voelde hun blikken toen hij langs hen liep.

Toen hij de kantine binnenstapte, besefte hij dat hij wat eerder had moeten komen. Het was vol; alle stoelen leken bezet. Hij bleef staan en keek even rond. De eerste ogen kwamen aarzelend in zijn richting, toen meerdere, ten slotte allemaal. Veel leerlingen reikhalsden om hem te kunnen zien. Hij had niet anders verwacht, maar toch.

Hij ademde diep in en zette zich weer in beweging. Op twee plaatsen waren tussen de opgestelde stoelen looppaden vrijgehouden. Hij nam het eerste pad, liep langs de rijen. Zwijgende blikken volgden elke beweging die hij maakte. Was er helemaal geen plaats meer vrij? Ja, vooraan.

Daar zat ze, Donna.

De stoelen links en rechts van haar waren onbezet. Ze was besmet. Besmet met Stefs dood.

Jesper ging naast haar zitten. Ze begroette hem met een glimlach en kneep even in zijn hand.

Hij moest nog steeds wennen aan haar nieuwe uiterlijk. Toen ze hem zondag in het ziekenhuis was komen opzoeken, had hij eerst gedacht dat hij nog droomde. Maar uit de verwonderde blik waarmee Donna nu naar hem keek, kon hij opmaken dat zij hetzelfde over hem dacht.

Op het podium, waar normaal gesproken bandjes optraden, toneel werd gespeeld en diploma’s werden uitgereikt, stond rector Terlouw achter een houten katheder, waaraan een rond paneel met het logo van de school was bevestigd. In het midden van het podium stond een tafel met daarop een kaars en een bloemstuk, en daarnaast een grote portretfoto van Stef. Het was Stef zoals Jesper hem kende: een brede grijns om zijn mond, een brutale, open blik met die fonkelende ogen waarmee hij iedereen het gevoel had gegeven dat de wereld ooit van hem zou zijn.

‘Jongens en meisjes,’ zei de rector in de microfoon. ‘Ik heet jullie welkom op deze herdenkingsdienst voor Stef Dagelet. Zijn plotselinge dood heeft ons, leerlingen, docenten, directie en het overige personeel van het Jan van Helser College, bijzonder geschokt. Het is een tragedie die ons allemaal lang zal bijblijven.’ De rector sloeg zijn ogen neer om het volgende stuk van de tekst die voor hem lag in zich op te nemen.

Donna’s vader, dacht Jesper. Toen Donna het hem gisteren vertelde, had het zo ongelofelijk geklonken dat hij zich even had afgevraagd of ze het niet gewoon had verzonnen, als een soort bizar verhaaltje om hem op te beuren. Nu hij het gezicht van de rector bestudeerde, zag hij het: Donna leek op hem.

Na de rector hield de mentor van Stef, meneer Barends, een korte toespraak, en toen kwam Colin.

Hij had geen blaadje bij zich. Hij ging achter de katheder staan en hield met beide handen het houten blad vast, alsof hij bang was om te vallen. Een paar seconden lang keek hij zwijgend naar Donna en Jesper. Veel viel er niet van zijn gezicht af te lezen, maar in zijn zwartomlijnde ogen meende Jesper iets van verwijt te zien. Toen keek Colin van hem weg, de kantine in. ‘Stef Dagelet was mijn vriend,’ begon hij. ‘Ik kan hier een uur gaan staan praten waarom dat zo was, maar voor de meesten van jullie zou het gewoon een slijmerig verhaaltje zijn over iemand die dood is, en de rest... zou nog steeds vinden dat Stef een klootzak was. Misschien was hij dat ook wel. Maar hij was ook mijn vriend, en ook al is hij dood, dat zal hij altijd blijven.’ Er klonk een korte snik in zijn stem door. ‘Vaarwel, Stef.’ Hij knikte naar de foto op de tafel en liep met neergeslagen blik het podium af.

Even heerste er een totale stilte. Toen zweefden uit de speakers de zware gitaarklanken van ‘Nothing Else Matters’ de ruimte in.

Jesper liet het nummer dat hij intussen zo goed kende bij zich naar binnen stromen.

Eerst golfden de woorden en klanken in zijn hoofd wat heen en weer, maar toen sijpelden ze door naar zijn hart.

Een rauwe herinnering lichtte op. Jesper voelde dat zijn hartslag versnelde. Klam zweet brak hem uit. Hij schoof naar het puntje van zijn stoel.

Donna legde haar hand op zijn knie en ving zijn blik. ‘Gaat het, Jes?’

Hij knikte. Het nummer ging door, het beeld van hem en Stef in de garage werd scherper, en het besef van wat er was gebeurd doordrong hem. En ook van wat er net níét was gebeurd.

Het was zo overweldigend en beklemmend dat hij niet anders kon doen dan zich eraan overgeven.

Hij keek naar Stefs lachende gezicht. De rector had ongelijk. Straks haalden ze die foto, de kaars en het bloemstuk weg en ging alles weer gewoon verder. Morgen zou er al minder over Stef gesproken worden, en volgende week waarschijnlijk helemaal niet meer. Zo simpel was het.

Daar, op die tafel, naast die kaars en dat bloemstuk, had ook zíjn foto kunnen staan.

Maar hij zat hier, en hij leefde. Als nooit tevoren.

De laatste klanken van ‘Nothing Else Matters’ stierven weg.

Een impuls dwong hem om te gaan staan. Hij liep naar het trapje aan de zijkant. Stapte het podium op. Achter de microfoon keek hij even naar rector Terlouw. Die gaf hem een goedkeurend knikje. Jesper keek de kantine in. Hij voelde zijn hart kloppen en hoorde zijn eigen ademhaling, maar het waren geen zenuwen. Iedereen wachtte op wat hij ging zeggen.

‘Ik wil hier niet praten over wat er met Stef en mij is gebeurd,’ zei hij. ‘Dat gaat gewoon nog niet. Maar ik heb nu al dagenlang een gevoel...’ Hij wachtte even. ‘... een gevoel alsof ik nu pas weet wat leven is. Het komt door afgelopen zaterdag, en ik wou dat ik jullie er allemaal een stukje van kon geven.’ Hij keek naar Donna. Haar gezicht stond ernstig, maar om haar mond zag hij de eerste aanzet tot een glimlach.

Het was doodstil toen hij podium af liep.

==

Ze waren op een bank in het park gaan zitten. De rector had hen na de herdenkingsdienst allebei weggestuurd met de opdracht zoveel mogelijk frisse lucht in te ademen.

‘Dus jouw moeder woonde vroeger samen met rector Terlouw?’ vroeg Jesper.

‘Ja. Vijf jaar.’

‘En toen?’

‘Nou ja, mijn moeder was soms nogal wild in die dagen. Ze raakte in verwachting, maar wist niet honderd procent zeker of het van Terl...’ Donna schoot in de lach. ‘Of het van mijn vader was. Ze had hem bedrogen en ging zo’n beetje dood van schuldgevoel. Dus verzweeg ze voor hem dat ze zwanger was en maakte een eind aan hun relatie.’

‘En hij vertrok gewoon?’

‘Hij moest wel,’ zei Donna. ‘Mijn moeder hield nog steeds van hem, maar kon hem niet meer recht in de ogen kijken. Bovendien wist hij niets van mijn moeders zwangerschap, anders had hij zich niet zomaar weg laten sturen, denk ik. Hij dacht dat ze gewoon niet meer wilde. Ja, en in zo’n geval...’

Jesper keek haar aan en wist dat ze allebei aan Stef dachten.

‘Daarna is ze bij de Discipelen gegaan, als een soort straf die ze zichzelf oplegde.’

Jesper knikte. ‘Is het intussen officieel dat Terlouw je vader is?’

Donna keek naar een jogger die puffend voorbijliep. ‘Dat zou een dna-test moeten uitwijzen,’ antwoordde ze. ‘Maar ik vraag me af of dat nodig is. Wat er ook uit die test komt, ik vind het gewoon een raar idee. Is iemand opeens je vader als je allebei vijftien jaar lang niet hebt geweten dat jij zijn dochter was? Verwekker ja, maar “vader”...? Maakt het ook maar iets uit of zijn genen overeenkomen met die van mij? Ik weet nog niet goed wat ik daarover moet denken. Wat me meer zegt, is dat hij vijf jaar met mijn moeder is geweest. Dat verbindt hem op de een of andere manier ook met mij.’

Jesper knikte. ‘En Lambert?’

‘Lambert is weg,’ zei Donna. Ze sloeg haar benen over elkaar. ‘Ik heb mijn moeder verteld wat hij uitvoerde, wat zijn verleden was. En ook dat ik altijd had gedacht dat duivels alleen bestonden voor iemand die erin geloofde, maar dat ik me had vergist. Dat Lambert een duivel was, en dat ze die het huis uit moest schoppen.’

‘Mooi gesproken,’ zei Jesper.

Donna grinnikte. ‘Het hielp in elk geval wel, voor zover dat nog nodig was. Ik denk dat Lambert na dat stukje toneel van mijn vader al had besloten zijn biezen te pakken.’

Ze waren even stil.

‘Wat is je echte haarkleur, trouwens?’ vroeg Donna.

‘Donkerblond,’ zei Jesper. ‘Over een tijdje komt die weer tevoorschijn.’

‘Dus dan zien we je zoals je was voordat je naar het Jan van Helser kwam?’

‘Ja.’ Jesper wierp Donna een zijdelingse blik toe. ‘Kan dat ermee door, denk je?’

Donna lachte en knikte. ‘Ik denk het wel. Je speelde je rol als metalhead goed hoor, maar ik heb altijd gevonden dat je ogen niet bij je uiterlijk pasten. Zo zonder eyeliner staat het beter.’

Jesper trok een scheve glimlach.

‘Echt waar.’

Ze zwegen weer.

‘En jouw haar?’ vroeg Jesper. ‘Was dat echt zo zwart?’

Donna knikte. ‘Puur natuur.’ Ze glimlachte onzeker. ‘Maar hoe vind je me nu?’

‘Maak je geen zorgen, Donna,’ zei Jesper. ‘In kleur ben je nog mooier dan in zwart-wit.’

Hij keek naar de lucht, naar de voorbijdrijvende wolken. Tot nu toe had Donna een gesprek over de gebeurtenissen van zaterdag angstvallig gemeden, en daar was hij blij om. Hij was er nog niet aan toe om haar alles te vertellen. Voor hem was de waarheid nog te scherp om te bevatten, en voor haar misschien wel te erg om aan te horen. Gisteren was hij met de inspecteur bij Frank thuis geweest, om zijn ouders te vertellen wat er werkelijk was gebeurd. Het was heftig geweest, en die bekentenis moest hij eerst een plek geven.

‘Je raadt nooit wat er gebeurd is,’ zei hij, Donna weer aankijkend. ‘Twee dagen geleden, toen ik mijn kamer aan het opruimen was, heb ik in een opwelling de gitaar van Donny Demon op Marktplaats gezet. Gisteravond waren er wat reacties binnengekomen, en er zat een heel bijzondere bij.’

‘Hoezo?’

‘Een van Donny Demon zelf. Hij wil zijn baby terug.’

‘Je meent het,’ zei Donna.

‘En ik mocht zelf het bedrag invullen dat ik ervoor wil hebben.’

Donna grijnsde. ‘Da’s veel.’

‘Ja, nogal.’

‘Hoeveel ga je vragen?’

Jesper keek haar aan. ‘Hoeveel kost het om je oog te laten opereren?’

Donna glimlachte. ‘Jij bent gek.’

Jesper zei niets, keek haar aan.

Haar glimlach stierf weg. ‘Jij bent écht gek.’

‘Het zou me een goed gevoel geven, Donna. Een geweldig gevoel, bedoel ik.’

Donna staarde hem nadenkend aan.

‘Wist je dat Stef dacht dat wij met elkaar... dat jij en ik...?’ Jesper maakte zijn zin niet af.

Donna knikte.

‘Dat was niet zo’n heel vreemde gedachte.’

Donna’s glimlach keerde terug.

‘Of wel?’

Ze schudde haar hoofd.

Jesper bracht zijn arm, die achter de rugleuning van de houten bank hing, omhoog en streelde Donna’s nek. ‘Wat doen we?’ vroeg hij.

Donna keek hem van opzij aan. ‘We gaan appeltaart eten,’ antwoordde ze. ‘De lekkerste van de stad.’